Drie weken zijn voorbijgevlogen. Vier keer een sensor vervangen, ongeveer dertig keer een alarm gehad (dat viel dus best mee), één telefoontje naar de leverancier, drie mailtjes naar het ziekenhuis en achthonderdzesendertig keer kijken naar die prachtige grafiekjes die mijn pomp continu produceert. Een woeste informatiestroom die mij de eerste dagen compleet overspoelde, toen veranderde in een sloot die uitgebaggerd moest worden en inmiddels een kabbelend riviertje is dat mij laat zien waar het beter kan en waar het beter moet.
Jarenlang bestonden de gegevens die ik uit mijn insulinepomp en meetapparaatje haalde uit zo’n vier metingen per dag. Op dagen dat ik er de tijd niet voor nam, beperkte het zich tot twee bloedglucosewaardes. Sinds drie weken zie ik diezelfde waarde, maar dan elke vijf minuten. Die waarde wijkt af, is niet 100% nauwkeurig, maar de lijn is zichtbaar en daar valt zoveel uit te leren.
Misschien kan je het je lastig voorstellen, maar er valt ontzettend veel te leren uit je eigen lichaam. Topsporters meten de hele zooi wekelijks door, passen trainingsschema’s aan, checken alles tot in de puntjes en streven op die manier naar perfectie. Hoewel ik geen topsporter ben, daar ook in niets op lijk, is de analyse op dit moment net zo intensief.
Morgen bel ik met het ziekenhuis. Even kijken hoe het gaat, kort inzoomen op de eerste weken aan gegevens en problemen waar ik tegenaan loop bespreken. Maar, na de problemen in de eerste twee weken, kan ik oprecht een positiever geluid laten horen. Het gaat beter. En het wordt alleen maar beter.